-
1 finir
finir [fienier]1 eindigen ⇒ ophouden, uitscheiden3 sterven♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 tout est bien qui finit bien • eind goed, al goedrue finissant en cul de sac • doodlopende straatil a fini par comprendre • ten slotte begreep hij hettu finis par m'ennuyer • je begint me de keel uit te hangenil finit sur une anecdote • hij eindigde met een anekdote→ engrenerII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ eindigen, afmaken, voltooien2 leegeten ⇒ leegdrinken, afeten♦voorbeelden:finissez de vous plaindre • houd op met klagenil commence par où il devrait finir • hij begint waar hij zou moeten eindigenfinir en beauté • zegevierend de eindstreep halen, goed eindigen2 ils finissaient de dîner, quand je suis arrivé • ze waren bijna klaar met eten, toen ik kwamv1) (be)eindigen2) aflopen3) opgebruiken -
2 expédier
-
3 en finir avec
en finir avec -
4 terminer
terminer [termienee]1 beëindigen ⇒ een einde maken aan, besluiten, afsluiten♦voorbeelden:il faut en terminer • we moeten er een einde aan makenen avoir terminé avec qn. • de relaties met iemand verbroken hebbenpour terminer • tot slot1 eindigen (met, op) ⇒ ten einde lopen, uitkomen (op)♦voorbeelden:1 se terminer bien, mal • goed, slecht aflopense terminer en pointe • spits toelopenles verbes qui se terminent en -er • de werkwoorden op -ermot qui se termine par une consonne • woord dat op een medeklinker eindigtv1) beëindigen2) afmaken, voltooien -
5 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
6 bouler
-
7 pirouette
-
8 répondre par une pirouette, des pirouettes
répondre par une pirouette, des pirouettesDictionnaire français-néerlandais > répondre par une pirouette, des pirouettes
-
9 envoyer bouler qn.
envoyer bouler qn.iemand afschepen, zich van iemand afmaken
См. также в других словарях:
John of Leiden — (Dutch: Jan van Leiden , Jan Beukelsz or Jan Beukelszoon ; aka John Bockold or John Bockelson) (1509? January 22 1536), was an Anabaptist leader from the Dutch city of Leiden. He was the illegitimate son of a Dutch mayor, and a tailor s… … Wikipedia